Vervoeging van projecteren

Onbepaalde wijs (infinitief): projecteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik projecteer
    • jij projecteert
    • hij/zij/het projecteert
    • wij projecteren
    • jullie projecteren
    • zij projecteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik projecteerde
    • jij projecteerde
    • hij/zij/het projecteerde
    • wij projecteerden
    • jullie projecteerden
    • zij projecteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geprojecteerd
    • jij hebt geprojecteerd
    • hij/zij/het heeft geprojecteerd
    • wij hebben geprojecteerd
    • jullie hebben geprojecteerd
    • zij hebben geprojecteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geprojecteerd
    • jij had geprojecteerd
    • hij/zij/het had geprojecteerd
    • wij hadden geprojecteerd
    • jullie hadden geprojecteerd
    • zij hadden geprojecteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal projecteren
    • jij zult projecteren
    • hij/zij/het zal projecteren
    • wij zullen projecteren
    • jullie zullen projecteren
    • zij zullen projecteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geprojecteerd hebben
    • jij zult geprojecteerd hebben
    • hij/zij/het zal geprojecteerd hebben
    • wij zullen geprojecteerd hebben
    • jullie zullen geprojecteerd hebben
    • zij zullen geprojecteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou projecteren
    • jij zou projecteren
    • hij/zij/het zou projecteren
    • wij zouden projecteren
    • jullie zouden projecteren
    • zij zouden projecteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geprojecteerd
    • jij zou hebben geprojecteerd
    • hij/zij/het zou hebben geprojecteerd
    • wij zouden hebben geprojecteerd
    • jullie zouden hebben geprojecteerd
    • zij zouden hebben geprojecteerd
  • Imperatief

    • jij projecteer
    • jullie projecteert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van projecteren