Vervoeging van pronken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pronk
 - jij pronkt
 - hij/zij/het pronkt
 - wij pronken
 - jullie pronken
 - zij pronken
 
Present
- I strut
 - you strut
 - he/she/it struts
 - we strut
 - you strut
 - they strut
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik pronkte
 - jij pronkte
 - hij/zij/het pronkte
 - wij pronkten
 - jullie pronkten
 - zij pronkten
 
Simple past
- I strutted
 - you strutted
 - he/she/it strutted
 - we strutted
 - you strutted
 - they strutted
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepronkt
 - jij hebt gepronkt
 - hij/zij/het heeft gepronkt
 - wij hebben gepronkt
 - jullie hebben gepronkt
 - zij hebben gepronkt
 
Present perfect
- I have strutted
 - you have strutted
 - he/she/it has strutted
 - we have strutted
 - you have strutted
 - they have strutted
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gepronkt
 - jij had gepronkt
 - hij/zij/het had gepronkt
 - wij hadden gepronkt
 - jullie hadden gepronkt
 - zij hadden gepronkt
 
Past perfect
- I had strutted
 - you had strutted
 - he/she/it had strutted
 - we had strutted
 - you had strutted
 - they had strutted
 
Toekomende tijd I
- ik zal pronken
 - jij zult pronken
 - hij/zij/het zal pronken
 - wij zullen pronken
 - jullie zullen pronken
 - zij zullen pronken
 
Future
- I will strut
 - you will strut
 - he/she/it will strut
 - we will strut
 - you will strut
 - they will strut
 
Toekomende tijd II
- ik zal gepronkt hebben
 - jij zult gepronkt hebben
 - hij/zij/het zal gepronkt hebben
 - wij zullen gepronkt hebben
 - jullie zullen gepronkt hebben
 - zij zullen gepronkt hebben
 
Future perfect
- I will have strutted
 - you will have strutted
 - he/she/it will have strutted
 - we will have strutted
 - you will have strutted
 - they will have strutted
 
Conditionalis I
- ik zou pronken
 - jij zou pronken
 - hij/zij/het zou pronken
 - wij zouden pronken
 - jullie zouden pronken
 - zij zouden pronken
 
Conditional present
- I would strut
 - you would strut
 - he/she/it would strut
 - we would strut
 - you would strut
 - they would strut
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gepronkt
 - jij zou hebben gepronkt
 - hij/zij/het zou hebben gepronkt
 - wij zouden hebben gepronkt
 - jullie zouden hebben gepronkt
 - zij zouden hebben gepronkt
 
Conditional perfect
- I would have strutted
 - you would have strutted
 - he/she/it would have strutted
 - we would have strutted
 - you would have strutted
 - they would have strutted
 
Imperatief
- jij pronk
 - jullie pronkt
 
Imperative
- you strut
 - you strut