Vervoeging van recycleren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik recycleer
- jij recycleert
- hij/zij/het recycleert
- wij recycleren
- jullie recycleren
- zij recycleren
Onvoltooid verleden tijd
- ik recycleerde
- jij recycleerde
- hij/zij/het recycleerde
- wij recycleerden
- jullie recycleerden
- zij recycleerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerecycleerd
- jij hebt gerecycleerd
- hij/zij/het heeft gerecycleerd
- wij hebben gerecycleerd
- jullie hebben gerecycleerd
- zij hebben gerecycleerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gerecycleerd
- jij had gerecycleerd
- hij/zij/het had gerecycleerd
- wij hadden gerecycleerd
- jullie hadden gerecycleerd
- zij hadden gerecycleerd
Toekomende tijd I
- ik zal recycleren
- jij zult recycleren
- hij/zij/het zal recycleren
- wij zullen recycleren
- jullie zullen recycleren
- zij zullen recycleren
Toekomende tijd II
- ik zal gerecycleerd hebben
- jij zult gerecycleerd hebben
- hij/zij/het zal gerecycleerd hebben
- wij zullen gerecycleerd hebben
- jullie zullen gerecycleerd hebben
- zij zullen gerecycleerd hebben
Conditionalis I
- ik zou recycleren
- jij zou recycleren
- hij/zij/het zou recycleren
- wij zouden recycleren
- jullie zouden recycleren
- zij zouden recycleren
Conditionalis II
- ik zou hebben gerecycleerd
- jij zou hebben gerecycleerd
- hij/zij/het zou hebben gerecycleerd
- wij zouden hebben gerecycleerd
- jullie zouden hebben gerecycleerd
- zij zouden hebben gerecycleerd
Imperatief
- jij recycleer
- jullie recycleert