Vervoeging van regenereren

Onbepaalde wijs (infinitief): regenereren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik regenereer
    • jij regenereert
    • hij/zij/het regenereert
    • wij regenereren
    • jullie regenereren
    • zij regenereren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik regenereerde
    • jij regenereerde
    • hij/zij/het regenereerde
    • wij regenereerden
    • jullie regenereerden
    • zij regenereerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geregenereerd
    • jij hebt geregenereerd
    • hij/zij/het heeft geregenereerd
    • wij hebben geregenereerd
    • jullie hebben geregenereerd
    • zij hebben geregenereerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geregenereerd
    • jij had geregenereerd
    • hij/zij/het had geregenereerd
    • wij hadden geregenereerd
    • jullie hadden geregenereerd
    • zij hadden geregenereerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal regenereren
    • jij zult regenereren
    • hij/zij/het zal regenereren
    • wij zullen regenereren
    • jullie zullen regenereren
    • zij zullen regenereren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geregenereerd hebben
    • jij zult geregenereerd hebben
    • hij/zij/het zal geregenereerd hebben
    • wij zullen geregenereerd hebben
    • jullie zullen geregenereerd hebben
    • zij zullen geregenereerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou regenereren
    • jij zou regenereren
    • hij/zij/het zou regenereren
    • wij zouden regenereren
    • jullie zouden regenereren
    • zij zouden regenereren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geregenereerd
    • jij zou hebben geregenereerd
    • hij/zij/het zou hebben geregenereerd
    • wij zouden hebben geregenereerd
    • jullie zouden hebben geregenereerd
    • zij zouden hebben geregenereerd
  • Imperatief

    • jij regenereer
    • jullie regenereert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van regenereren