Vervoeging van relateren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik relateer
- jij relateert
- hij/zij/het relateert
- wij relateren
- jullie relateren
- zij relateren
Onvoltooid verleden tijd
- ik relateerde
- jij relateerde
- hij/zij/het relateerde
- wij relateerden
- jullie relateerden
- zij relateerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerelateerd
- jij hebt gerelateerd
- hij/zij/het heeft gerelateerd
- wij hebben gerelateerd
- jullie hebben gerelateerd
- zij hebben gerelateerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gerelateerd
- jij had gerelateerd
- hij/zij/het had gerelateerd
- wij hadden gerelateerd
- jullie hadden gerelateerd
- zij hadden gerelateerd
Toekomende tijd I
- ik zal relateren
- jij zult relateren
- hij/zij/het zal relateren
- wij zullen relateren
- jullie zullen relateren
- zij zullen relateren
Toekomende tijd II
- ik zal gerelateerd hebben
- jij zult gerelateerd hebben
- hij/zij/het zal gerelateerd hebben
- wij zullen gerelateerd hebben
- jullie zullen gerelateerd hebben
- zij zullen gerelateerd hebben
Conditionalis I
- ik zou relateren
- jij zou relateren
- hij/zij/het zou relateren
- wij zouden relateren
- jullie zouden relateren
- zij zouden relateren
Conditionalis II
- ik zou hebben gerelateerd
- jij zou hebben gerelateerd
- hij/zij/het zou hebben gerelateerd
- wij zouden hebben gerelateerd
- jullie zouden hebben gerelateerd
- zij zouden hebben gerelateerd
Imperatief
- jij relateer
- jullie relateert