Vervoeging van resulteren

Onbepaalde wijs (infinitief): resulteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het resulteert
    • zij resulteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het resulteerde
    • zij resulteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft geresulteerd
    • zij hebben geresulteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had geresulteerd
    • zij hadden geresulteerd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal resulteren
    • zij zult resulteren
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal geresulteerd hebben
    • zij zult geresulteerd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal resulteren
    • zij zullen resulteren
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben geresulteerd
    • zij zullen hebben geresulteerd