Vervoeging van roeten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het roet
    • zij roeten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het roette
    • zij roetten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft geroet
    • zij hebben geroet
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had geroet
    • zij hadden geroet
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal roeten
    • zij zult roeten
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal geroet hebben
    • zij zult geroet hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal roeten
    • zij zullen roeten
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben geroet
    • zij zullen hebben geroet