Vervoeging van rondtrompetten

Onbepaalde wijs (infinitief): rondtrompetten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik trompet rond
    • jij trompet rond
    • hij/zij/het trompet rond
    • wij trompetten rond
    • jullie trompetten rond
    • zij trompetten rond
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trompette rond
    • jij trompette rond
    • hij/zij/het trompette rond
    • wij trompetten rond
    • jullie trompetten rond
    • zij trompetten rond
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb rondgetrompet
    • jij hebt rondgetrompet
    • hij/zij/het heeft rondgetrompet
    • wij hebben rondgetrompet
    • jullie hebben rondgetrompet
    • zij hebben rondgetrompet
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had rondgetrompet
    • jij had rondgetrompet
    • hij/zij/het had rondgetrompet
    • wij hadden rondgetrompet
    • jullie hadden rondgetrompet
    • zij hadden rondgetrompet
  • Toekomende tijd I

    • ik zal rondtrompetten
    • jij zult rondtrompetten
    • hij/zij/het zal rondtrompetten
    • wij zullen rondtrompetten
    • jullie zullen rondtrompetten
    • zij zullen rondtrompetten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal rondgetrompet hebben
    • jij zult rondgetrompet hebben
    • hij/zij/het zal rondgetrompet hebben
    • wij zullen rondgetrompet hebben
    • jullie zullen rondgetrompet hebben
    • zij zullen rondgetrompet hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou rondtrompetten
    • jij zou rondtrompetten
    • hij/zij/het zou rondtrompetten
    • wij zouden rondtrompetten
    • jullie zouden rondtrompetten
    • zij zouden rondtrompetten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben rondgetrompet
    • jij zou hebben rondgetrompet
    • hij/zij/het zou hebben rondgetrompet
    • wij zouden hebben rondgetrompet
    • jullie zouden hebben rondgetrompet
    • zij zouden hebben rondgetrompet
  • Imperatief

    • jij trompet rond
    • jullie trompet rond