Vervoeging van rondvlinderen

Onbepaalde wijs (infinitief): rondvlinderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vlinder rond
    • jij vlindert rond
    • hij/zij/het vlindert rond
    • wij vlinderen rond
    • jullie vlinderen rond
    • zij vlinderen rond
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vlinderde rond
    • jij vlinderde rond
    • hij/zij/het vlinderde rond
    • wij vlinderden rond
    • jullie vlinderden rond
    • zij vlinderden rond
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb rondgevlinderd
    • jij hebt rondgevlinderd
    • hij/zij/het heeft rondgevlinderd
    • wij hebben rondgevlinderd
    • jullie hebben rondgevlinderd
    • zij hebben rondgevlinderd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had rondgevlinderd
    • jij had rondgevlinderd
    • hij/zij/het had rondgevlinderd
    • wij hadden rondgevlinderd
    • jullie hadden rondgevlinderd
    • zij hadden rondgevlinderd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal rondvlinderen
    • jij zult rondvlinderen
    • hij/zij/het zal rondvlinderen
    • wij zullen rondvlinderen
    • jullie zullen rondvlinderen
    • zij zullen rondvlinderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal rondgevlinderd hebben
    • jij zult rondgevlinderd hebben
    • hij/zij/het zal rondgevlinderd hebben
    • wij zullen rondgevlinderd hebben
    • jullie zullen rondgevlinderd hebben
    • zij zullen rondgevlinderd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou rondvlinderen
    • jij zou rondvlinderen
    • hij/zij/het zou rondvlinderen
    • wij zouden rondvlinderen
    • jullie zouden rondvlinderen
    • zij zouden rondvlinderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben rondgevlinderd
    • jij zou hebben rondgevlinderd
    • hij/zij/het zou hebben rondgevlinderd
    • wij zouden hebben rondgevlinderd
    • jullie zouden hebben rondgevlinderd
    • zij zouden hebben rondgevlinderd
  • Imperatief

    • jij vlinder rond
    • jullie vlindert rond