Vervoeging van rondwandelen

Onbepaalde wijs (infinitief): rondwandelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wandel rond
    • jij wandelt rond
    • hij/zij/het wandelt rond
    • wij wandelen rond
    • jullie wandelen rond
    • zij wandelen rond
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wandelde rond
    • jij wandelde rond
    • hij/zij/het wandelde rond
    • wij wandelden rond
    • jullie wandelden rond
    • zij wandelden rond
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb rondgewandeld
    • jij hebt rondgewandeld
    • hij/zij/het heeft rondgewandeld
    • wij hebben rondgewandeld
    • jullie hebben rondgewandeld
    • zij hebben rondgewandeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had rondgewandeld
    • jij had rondgewandeld
    • hij/zij/het had rondgewandeld
    • wij hadden rondgewandeld
    • jullie hadden rondgewandeld
    • zij hadden rondgewandeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal rondwandelen
    • jij zult rondwandelen
    • hij/zij/het zal rondwandelen
    • wij zullen rondwandelen
    • jullie zullen rondwandelen
    • zij zullen rondwandelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal rondgewandeld hebben
    • jij zult rondgewandeld hebben
    • hij/zij/het zal rondgewandeld hebben
    • wij zullen rondgewandeld hebben
    • jullie zullen rondgewandeld hebben
    • zij zullen rondgewandeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou rondwandelen
    • jij zou rondwandelen
    • hij/zij/het zou rondwandelen
    • wij zouden rondwandelen
    • jullie zouden rondwandelen
    • zij zouden rondwandelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben rondgewandeld
    • jij zou hebben rondgewandeld
    • hij/zij/het zou hebben rondgewandeld
    • wij zouden hebben rondgewandeld
    • jullie zouden hebben rondgewandeld
    • zij zouden hebben rondgewandeld
  • Imperatief

    • jij wandel rond
    • jullie wandelt rond

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van rondwandelen