Vervoeging van salariëren

Onbepaalde wijs (infinitief): salariëren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik salarieer
    • jij salarieert
    • hij/zij/het salarieert
    • wij salariëren
    • jullie salariëren
    • zij salariëren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik salarieerde
    • jij salarieerde
    • hij/zij/het salarieerde
    • wij salarieerden
    • jullie salarieerden
    • zij salarieerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesalarieerd
    • jij hebt gesalarieerd
    • hij/zij/het heeft gesalarieerd
    • wij hebben gesalarieerd
    • jullie hebben gesalarieerd
    • zij hebben gesalarieerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesalarieerd
    • jij had gesalarieerd
    • hij/zij/het had gesalarieerd
    • wij hadden gesalarieerd
    • jullie hadden gesalarieerd
    • zij hadden gesalarieerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal salariëren
    • jij zult salariëren
    • hij/zij/het zal salariëren
    • wij zullen salariëren
    • jullie zullen salariëren
    • zij zullen salariëren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesalarieerd hebben
    • jij zult gesalarieerd hebben
    • hij/zij/het zal gesalarieerd hebben
    • wij zullen gesalarieerd hebben
    • jullie zullen gesalarieerd hebben
    • zij zullen gesalarieerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou salariëren
    • jij zou salariëren
    • hij/zij/het zou salariëren
    • wij zouden salariëren
    • jullie zouden salariëren
    • zij zouden salariëren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesalarieerd
    • jij zou hebben gesalarieerd
    • hij/zij/het zou hebben gesalarieerd
    • wij zouden hebben gesalarieerd
    • jullie zouden hebben gesalarieerd
    • zij zouden hebben gesalarieerd
  • Imperatief

    • jij salarieer
    • jullie salarieert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van salariëren