Vervoeging van samenrotten

Onbepaalde wijs (infinitief): samenrotten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het rot samen
    • zij rotten samen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het rotte samen
    • zij rotten samen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft samengerot
    • zij hebben samengerot
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had samengerot
    • zij hadden samengerot
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal samenrotten
    • zij zult samenrotten
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal samengerot hebben
    • zij zult samengerot hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal samenrotten
    • zij zullen samenrotten
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben samengerot
    • zij zullen hebben samengerot