Vervoeging van saneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik saneer
    • jij saneert
    • hij/zij/het saneert
    • wij saneren
    • jullie saneren
    • zij saneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik saneerde
    • jij saneerde
    • hij/zij/het saneerde
    • wij saneerden
    • jullie saneerden
    • zij saneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesaneerd
    • jij hebt gesaneerd
    • hij/zij/het heeft gesaneerd
    • wij hebben gesaneerd
    • jullie hebben gesaneerd
    • zij hebben gesaneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesaneerd
    • jij had gesaneerd
    • hij/zij/het had gesaneerd
    • wij hadden gesaneerd
    • jullie hadden gesaneerd
    • zij hadden gesaneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal saneren
    • jij zult saneren
    • hij/zij/het zal saneren
    • wij zullen saneren
    • jullie zullen saneren
    • zij zullen saneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesaneerd hebben
    • jij zult gesaneerd hebben
    • hij/zij/het zal gesaneerd hebben
    • wij zullen gesaneerd hebben
    • jullie zullen gesaneerd hebben
    • zij zullen gesaneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou saneren
    • jij zou saneren
    • hij/zij/het zou saneren
    • wij zouden saneren
    • jullie zouden saneren
    • zij zouden saneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesaneerd
    • jij zou hebben gesaneerd
    • hij/zij/het zou hebben gesaneerd
    • wij zouden hebben gesaneerd
    • jullie zouden hebben gesaneerd
    • zij zouden hebben gesaneerd
  • Imperatief

    • jij saneer
    • jullie saneert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van saneren