Vervoeging van siepelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het siepelt
    • zij siepelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het siepelde
    • zij siepelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het is gesiepeld
    • zij zijn gesiepeld
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het was gesiepeld
    • zij waren gesiepeld
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal siepelen
    • zij zult siepelen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gesiepeld zijn
    • zij zult gesiepeld zijn
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal siepelen
    • zij zullen siepelen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal zijn gesiepeld
    • zij zullen zijn gesiepeld

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van siepelen