Vervoeging van sjouwen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sjouw
    • jij sjouwt
    • hij/zij/het sjouwt
    • wij sjouwen
    • jullie sjouwen
    • zij sjouwen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sjouwde
    • jij sjouwde
    • hij/zij/het sjouwde
    • wij sjouwden
    • jullie sjouwden
    • zij sjouwden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesjouwd
    • jij hebt gesjouwd
    • hij/zij/het heeft gesjouwd
    • wij hebben gesjouwd
    • jullie hebben gesjouwd
    • zij hebben gesjouwd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesjouwd
    • jij had gesjouwd
    • hij/zij/het had gesjouwd
    • wij hadden gesjouwd
    • jullie hadden gesjouwd
    • zij hadden gesjouwd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal sjouwen
    • jij zult sjouwen
    • hij/zij/het zal sjouwen
    • wij zullen sjouwen
    • jullie zullen sjouwen
    • zij zullen sjouwen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesjouwd hebben
    • jij zult gesjouwd hebben
    • hij/zij/het zal gesjouwd hebben
    • wij zullen gesjouwd hebben
    • jullie zullen gesjouwd hebben
    • zij zullen gesjouwd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou sjouwen
    • jij zou sjouwen
    • hij/zij/het zou sjouwen
    • wij zouden sjouwen
    • jullie zouden sjouwen
    • zij zouden sjouwen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesjouwd
    • jij zou hebben gesjouwd
    • hij/zij/het zou hebben gesjouwd
    • wij zouden hebben gesjouwd
    • jullie zouden hebben gesjouwd
    • zij zouden hebben gesjouwd
  • Imperatief

    • jij sjouw
    • jullie sjouwt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van sjouwen