Vervoeging van sorteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sorteer
    • jij sorteert
    • hij/zij/het sorteert
    • wij sorteren
    • jullie sorteren
    • zij sorteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sorteerde
    • jij sorteerde
    • hij/zij/het sorteerde
    • wij sorteerden
    • jullie sorteerden
    • zij sorteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesorteerd
    • jij hebt gesorteerd
    • hij/zij/het heeft gesorteerd
    • wij hebben gesorteerd
    • jullie hebben gesorteerd
    • zij hebben gesorteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesorteerd
    • jij had gesorteerd
    • hij/zij/het had gesorteerd
    • wij hadden gesorteerd
    • jullie hadden gesorteerd
    • zij hadden gesorteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal sorteren
    • jij zult sorteren
    • hij/zij/het zal sorteren
    • wij zullen sorteren
    • jullie zullen sorteren
    • zij zullen sorteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesorteerd hebben
    • jij zult gesorteerd hebben
    • hij/zij/het zal gesorteerd hebben
    • wij zullen gesorteerd hebben
    • jullie zullen gesorteerd hebben
    • zij zullen gesorteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou sorteren
    • jij zou sorteren
    • hij/zij/het zou sorteren
    • wij zouden sorteren
    • jullie zouden sorteren
    • zij zouden sorteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesorteerd
    • jij zou hebben gesorteerd
    • hij/zij/het zou hebben gesorteerd
    • wij zouden hebben gesorteerd
    • jullie zouden hebben gesorteerd
    • zij zouden hebben gesorteerd
  • Imperatief

    • jij sorteer
    • jullie sorteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sorteren