Vervoeging van spelden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik speld
    • jij speldt
    • hij/zij/het speldt
    • wij spelden
    • jullie spelden
    • zij spelden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik speldde
    • jij speldde
    • hij/zij/het speldde
    • wij speldden
    • jullie speldden
    • zij speldden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gespeld
    • jij hebt gespeld
    • hij/zij/het heeft gespeld
    • wij hebben gespeld
    • jullie hebben gespeld
    • zij hebben gespeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gespeld
    • jij had gespeld
    • hij/zij/het had gespeld
    • wij hadden gespeld
    • jullie hadden gespeld
    • zij hadden gespeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal spelden
    • jij zult spelden
    • hij/zij/het zal spelden
    • wij zullen spelden
    • jullie zullen spelden
    • zij zullen spelden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gespeld hebben
    • jij zult gespeld hebben
    • hij/zij/het zal gespeld hebben
    • wij zullen gespeld hebben
    • jullie zullen gespeld hebben
    • zij zullen gespeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou spelden
    • jij zou spelden
    • hij/zij/het zou spelden
    • wij zouden spelden
    • jullie zouden spelden
    • zij zouden spelden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gespeld
    • jij zou hebben gespeld
    • hij/zij/het zou hebben gespeld
    • wij zouden hebben gespeld
    • jullie zouden hebben gespeld
    • zij zouden hebben gespeld
  • Imperatief

    • jij speld
    • jullie speldt