Vervoeging van sprokkelen

Onbepaalde wijs (infinitief): sprokkelen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sprokkel
    • jij sprokkelt
    • hij/zij/het sprokkelt
    • wij sprokkelen
    • jullie sprokkelen
    • zij sprokkelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sprokkelde
    • jij sprokkelde
    • hij/zij/het sprokkelde
    • wij sprokkelden
    • jullie sprokkelden
    • zij sprokkelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesprokkeld
    • jij hebt gesprokkeld
    • hij/zij/het heeft gesprokkeld
    • wij hebben gesprokkeld
    • jullie hebben gesprokkeld
    • zij hebben gesprokkeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesprokkeld
    • jij had gesprokkeld
    • hij/zij/het had gesprokkeld
    • wij hadden gesprokkeld
    • jullie hadden gesprokkeld
    • zij hadden gesprokkeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal sprokkelen
    • jij zult sprokkelen
    • hij/zij/het zal sprokkelen
    • wij zullen sprokkelen
    • jullie zullen sprokkelen
    • zij zullen sprokkelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesprokkeld hebben
    • jij zult gesprokkeld hebben
    • hij/zij/het zal gesprokkeld hebben
    • wij zullen gesprokkeld hebben
    • jullie zullen gesprokkeld hebben
    • zij zullen gesprokkeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou sprokkelen
    • jij zou sprokkelen
    • hij/zij/het zou sprokkelen
    • wij zouden sprokkelen
    • jullie zouden sprokkelen
    • zij zouden sprokkelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesprokkeld
    • jij zou hebben gesprokkeld
    • hij/zij/het zou hebben gesprokkeld
    • wij zouden hebben gesprokkeld
    • jullie zouden hebben gesprokkeld
    • zij zouden hebben gesprokkeld
  • Imperatief

    • jij sprokkel
    • jullie sprokkelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sprokkelen