Vervoeging van suizen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het suist
- zij suizen
Présent
- il/elle bourdonne
- ils/elles bourdonnent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het suisde
- zij suisden
Indicatif imparfait
- il/elle bourdonnait
- ils/elles bourdonnaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gesuisd
- zij hebben gesuisd
Indicatif passé composé
- il/elle a bourdonné
- ils/elles ont bourdonné
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gesuisd
- zij hadden gesuisd
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait bourdonné
- ils/elles avaient bourdonné
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal suizen
- zij zult suizen
Indicatif futur
- il/elle bourdonnera
- ils/elles bourdonneront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gesuisd hebben
- zij zult gesuisd hebben
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura bourdonné
- ils/elles auront bourdonné
Conditionalis I
- hij/zij/het zal suizen
- zij zullen suizen
Conditionnel présent
- il/elle bourdonnerait
- ils/elles bourdonneraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gesuisd
- zij zullen hebben gesuisd
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait bourdonné
- ils/elles auraient bourdonné