Vervoeging van taxeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik taxeer
- jij taxeert
- hij/zij/het taxeert
- wij taxeren
- jullie taxeren
- zij taxeren
Präsens Indikativ
- ich schätze ab
- du schätzt ab
- er/sie/es schätzt ab
- wir schätzen ab
- ihr schätzt ab
- sie schätzen ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik taxeerde
- jij taxeerde
- hij/zij/het taxeerde
- wij taxeerden
- jullie taxeerden
- zij taxeerden
Präteritum Indikativ
- ich schätzte ab
- du schätztest ab
- er/sie/es schätzte ab
- wir schätzten ab
- ihr schätztet ab
- sie schätzten ab
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getaxeerd
- jij hebt getaxeerd
- hij/zij/het heeft getaxeerd
- wij hebben getaxeerd
- jullie hebben getaxeerd
- zij hebben getaxeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe abgeschätzt
- du hast abgeschätzt
- er/sie/es hat abgeschätzt
- wir haben abgeschätzt
- ihr habt abgeschätzt
- sie haben abgeschätzt
Voltooid verleden tijd
- ik had getaxeerd
- jij had getaxeerd
- hij/zij/het had getaxeerd
- wij hadden getaxeerd
- jullie hadden getaxeerd
- zij hadden getaxeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgeschätzt
- du hattest abgeschätzt
- er/sie/es hatte abgeschätzt
- wir hatten abgeschätzt
- ihr hattet abgeschätzt
- sie hatten abgeschätzt
Toekomende tijd I
- ik zal taxeren
- jij zult taxeren
- hij/zij/het zal taxeren
- wij zullen taxeren
- jullie zullen taxeren
- zij zullen taxeren
Futur I Indikativ
- ich werde abschätzen
- du wirst abschätzen
- er/sie/es wird abschätzen
- wir werden abschätzen
- ihr werdet abschätzen
- sie werden abschätzen
Toekomende tijd II
- ik zal getaxeerd hebben
- jij zult getaxeerd hebben
- hij/zij/het zal getaxeerd hebben
- wij zullen getaxeerd hebben
- jullie zullen getaxeerd hebben
- zij zullen getaxeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde abgeschätzt haben
- du wirst abgeschätzt haben
- er/sie/es wird abgeschätzt haben
- wir werden abgeschätzt haben
- ihr werdet abgeschätzt haben
- sie werden abgeschätzt haben
Conditionalis I
- ik zou taxeren
- jij zou taxeren
- hij/zij/het zou taxeren
- wij zouden taxeren
- jullie zouden taxeren
- zij zouden taxeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde abschätzen
- du würdest abschätzen
- er/sie/es würde abschätzen
- wir würden abschätzen
- ihr würdet abschätzen
- sie würden abschätzen
Conditionalis II
- ik zou hebben getaxeerd
- jij zou hebben getaxeerd
- hij/zij/het zou hebben getaxeerd
- wij zouden hebben getaxeerd
- jullie zouden hebben getaxeerd
- zij zouden hebben getaxeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgeschätzt haben
- du würdest abgeschätzt haben
- er/sie/es würde abgeschätzt haben
- wir würden abgeschätzt haben
- ihr würdet abgeschätzt haben
- sie würden abgeschätzt haben
Imperatief
- jij taxeer
- jullie taxeert
Imperativ
- du schätz(e) ab
- ihr schätzt ab