Vervoeging van terugstellen

Onbepaalde wijs (infinitief): terugstellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stel terug
    • jij stelt terug
    • hij/zij/het stelt terug
    • wij stellen terug
    • jullie stellen terug
    • zij stellen terug
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stelde terug
    • jij stelde terug
    • hij/zij/het stelde terug
    • wij stelden terug
    • jullie stelden terug
    • zij stelden terug
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb teruggesteld
    • jij hebt teruggesteld
    • hij/zij/het heeft teruggesteld
    • wij hebben teruggesteld
    • jullie hebben teruggesteld
    • zij hebben teruggesteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had teruggesteld
    • jij had teruggesteld
    • hij/zij/het had teruggesteld
    • wij hadden teruggesteld
    • jullie hadden teruggesteld
    • zij hadden teruggesteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal terugstellen
    • jij zult terugstellen
    • hij/zij/het zal terugstellen
    • wij zullen terugstellen
    • jullie zullen terugstellen
    • zij zullen terugstellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal teruggesteld hebben
    • jij zult teruggesteld hebben
    • hij/zij/het zal teruggesteld hebben
    • wij zullen teruggesteld hebben
    • jullie zullen teruggesteld hebben
    • zij zullen teruggesteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou terugstellen
    • jij zou terugstellen
    • hij/zij/het zou terugstellen
    • wij zouden terugstellen
    • jullie zouden terugstellen
    • zij zouden terugstellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben teruggesteld
    • jij zou hebben teruggesteld
    • hij/zij/het zou hebben teruggesteld
    • wij zouden hebben teruggesteld
    • jullie zouden hebben teruggesteld
    • zij zouden hebben teruggesteld
  • Imperatief

    • jij stel terug
    • jullie stelt terug

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van terugstellen