Vervoeging van toppen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik top
    • jij topt
    • hij/zij/het topt
    • wij toppen
    • jullie toppen
    • zij toppen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik topte
    • jij topte
    • hij/zij/het topte
    • wij topten
    • jullie topten
    • zij topten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getopt
    • jij hebt getopt
    • hij/zij/het heeft getopt
    • wij hebben getopt
    • jullie hebben getopt
    • zij hebben getopt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getopt
    • jij had getopt
    • hij/zij/het had getopt
    • wij hadden getopt
    • jullie hadden getopt
    • zij hadden getopt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal toppen
    • jij zult toppen
    • hij/zij/het zal toppen
    • wij zullen toppen
    • jullie zullen toppen
    • zij zullen toppen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getopt hebben
    • jij zult getopt hebben
    • hij/zij/het zal getopt hebben
    • wij zullen getopt hebben
    • jullie zullen getopt hebben
    • zij zullen getopt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou toppen
    • jij zou toppen
    • hij/zij/het zou toppen
    • wij zouden toppen
    • jullie zouden toppen
    • zij zouden toppen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getopt
    • jij zou hebben getopt
    • hij/zij/het zou hebben getopt
    • wij zouden hebben getopt
    • jullie zouden hebben getopt
    • zij zouden hebben getopt
  • Imperatief

    • jij top
    • jullie topt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toppen