Vervoeging van transcenderen

Onbepaalde wijs (infinitief): transcenderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik transcendeer
    • jij transcendeert
    • hij/zij/het transcendeert
    • wij transcenderen
    • jullie transcenderen
    • zij transcenderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik transcendeerde
    • jij transcendeerde
    • hij/zij/het transcendeerde
    • wij transcendeerden
    • jullie transcendeerden
    • zij transcendeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getranscendeerd
    • jij hebt getranscendeerd
    • hij/zij/het heeft getranscendeerd
    • wij hebben getranscendeerd
    • jullie hebben getranscendeerd
    • zij hebben getranscendeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getranscendeerd
    • jij had getranscendeerd
    • hij/zij/het had getranscendeerd
    • wij hadden getranscendeerd
    • jullie hadden getranscendeerd
    • zij hadden getranscendeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal transcenderen
    • jij zult transcenderen
    • hij/zij/het zal transcenderen
    • wij zullen transcenderen
    • jullie zullen transcenderen
    • zij zullen transcenderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getranscendeerd hebben
    • jij zult getranscendeerd hebben
    • hij/zij/het zal getranscendeerd hebben
    • wij zullen getranscendeerd hebben
    • jullie zullen getranscendeerd hebben
    • zij zullen getranscendeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou transcenderen
    • jij zou transcenderen
    • hij/zij/het zou transcenderen
    • wij zouden transcenderen
    • jullie zouden transcenderen
    • zij zouden transcenderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getranscendeerd
    • jij zou hebben getranscendeerd
    • hij/zij/het zou hebben getranscendeerd
    • wij zouden hebben getranscendeerd
    • jullie zouden hebben getranscendeerd
    • zij zouden hebben getranscendeerd
  • Imperatief

    • jij transcendeer
    • jullie transcendeert