Vervoeging van tsjirpen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het tsjirpt
    • zij tsjirpen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het tsjirpte
    • zij tsjirpten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft getsjirpt
    • zij hebben getsjirpt
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had getsjirpt
    • zij hadden getsjirpt
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal tsjirpen
    • zij zult tsjirpen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal getsjirpt hebben
    • zij zult getsjirpt hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal tsjirpen
    • zij zullen tsjirpen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben getsjirpt
    • zij zullen hebben getsjirpt