Vervoeging van uitblinken

Onbepaalde wijs (infinitief): uitblinken

Vertaling: bewältigen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blink uit
  • jij blinkt uit
  • hij/zij/het blinkt uit
  • wij blinken uit
  • jullie blinken uit
  • zij blinken uit

Präsens Indikativ

  • ich bewältige
  • du bewältigst
  • er/sie/es bewältigt
  • wir bewältigen
  • ihr bewältigt
  • sie bewältigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik blonk uit
  • jij blonk uit
  • hij/zij/het blonk uit
  • wij blonken uit
  • jullie blonken uit
  • zij blonken uit

Präteritum Indikativ

  • ich bewältigte
  • du bewältigtest
  • er/sie/es bewältigte
  • wir bewältigten
  • ihr bewältigtet
  • sie bewältigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgeblonken
  • jij hebt uitgeblonken
  • hij/zij/het heeft uitgeblonken
  • wij hebben uitgeblonken
  • jullie hebben uitgeblonken
  • zij hebben uitgeblonken

Perfekt Indikativ

  • ich habe bewältigt
  • du hast bewältigt
  • er/sie/es hat bewältigt
  • wir haben bewältigt
  • ihr habt bewältigt
  • sie haben bewältigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgeblonken
  • jij had uitgeblonken
  • hij/zij/het had uitgeblonken
  • wij hadden uitgeblonken
  • jullie hadden uitgeblonken
  • zij hadden uitgeblonken

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte bewältigt
  • du hattest bewältigt
  • er/sie/es hatte bewältigt
  • wir hatten bewältigt
  • ihr hattet bewältigt
  • sie hatten bewältigt

Toekomende tijd I

  • ik zal uitblinken
  • jij zult uitblinken
  • hij/zij/het zal uitblinken
  • wij zullen uitblinken
  • jullie zullen uitblinken
  • zij zullen uitblinken

Futur I Indikativ

  • ich werde bewältigen
  • du wirst bewältigen
  • er/sie/es wird bewältigen
  • wir werden bewältigen
  • ihr werdet bewältigen
  • sie werden bewältigen

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeblonken hebben
  • jij zult uitgeblonken hebben
  • hij/zij/het zal uitgeblonken hebben
  • wij zullen uitgeblonken hebben
  • jullie zullen uitgeblonken hebben
  • zij zullen uitgeblonken hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde bewältigt haben
  • du wirst bewältigt haben
  • er/sie/es wird bewältigt haben
  • wir werden bewältigt haben
  • ihr werdet bewältigt haben
  • sie werden bewältigt haben

Conditionalis I

  • ik zou uitblinken
  • jij zou uitblinken
  • hij/zij/het zou uitblinken
  • wij zouden uitblinken
  • jullie zouden uitblinken
  • zij zouden uitblinken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde bewältigen
  • du würdest bewältigen
  • er/sie/es würde bewältigen
  • wir würden bewältigen
  • ihr würdet bewältigen
  • sie würden bewältigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgeblonken
  • jij zou hebben uitgeblonken
  • hij/zij/het zou hebben uitgeblonken
  • wij zouden hebben uitgeblonken
  • jullie zouden hebben uitgeblonken
  • zij zouden hebben uitgeblonken

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde bewältigt haben
  • du würdest bewältigt haben
  • er/sie/es würde bewältigt haben
  • wir würden bewältigt haben
  • ihr würdet bewältigt haben
  • sie würden bewältigt haben

Imperatief

  • jij blink uit
  • jullie blinkt uit

Imperativ

  • du bewältig(e)
  • ihr bewältigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitblinken