Vervoeging van uitdijen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitdijen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het dijt uit
- zij dijen uit
Présent
- il/elle gonfle
- ils/elles gonflent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het dijde uit
- zij dijden uit
Indicatif imparfait
- il/elle gonflait
- ils/elles gonflaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is uitgedijd
- zij zijn uitgedijd
Indicatif passé composé
- il/elle a gonflé
- ils/elles ont gonflé
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was uitgedijd
- zij waren uitgedijd
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait gonflé
- ils/elles avaient gonflé
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitdijen
- zij zult uitdijen
Indicatif futur
- il/elle gonflera
- ils/elles gonfleront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgedijd zijn
- zij zult uitgedijd zijn
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura gonflé
- ils/elles auront gonflé
Conditionalis I
- hij/zij/het zal uitdijen
- zij zullen uitdijen
Conditionnel présent
- il/elle gonflerait
- ils/elles gonfleraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn uitgedijd
- zij zullen zijn uitgedijd
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait gonflé
- ils/elles auraient gonflé