Vervoeging van uitdrogen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik droog uit
    • jij droogt uit
    • hij/zij/het droogt uit
    • wij drogen uit
    • jullie drogen uit
    • zij drogen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik droogde uit
    • jij droogde uit
    • hij/zij/het droogde uit
    • wij droogden uit
    • jullie droogden uit
    • zij droogden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgedroogd
    • jij hebt uitgedroogd
    • hij/zij/het heeft uitgedroogd
    • wij hebben uitgedroogd
    • jullie hebben uitgedroogd
    • zij hebben uitgedroogd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgedroogd
    • jij had uitgedroogd
    • hij/zij/het had uitgedroogd
    • wij hadden uitgedroogd
    • jullie hadden uitgedroogd
    • zij hadden uitgedroogd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitdrogen
    • jij zult uitdrogen
    • hij/zij/het zal uitdrogen
    • wij zullen uitdrogen
    • jullie zullen uitdrogen
    • zij zullen uitdrogen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgedroogd hebben
    • jij zult uitgedroogd hebben
    • hij/zij/het zal uitgedroogd hebben
    • wij zullen uitgedroogd hebben
    • jullie zullen uitgedroogd hebben
    • zij zullen uitgedroogd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitdrogen
    • jij zou uitdrogen
    • hij/zij/het zou uitdrogen
    • wij zouden uitdrogen
    • jullie zouden uitdrogen
    • zij zouden uitdrogen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgedroogd
    • jij zou hebben uitgedroogd
    • hij/zij/het zou hebben uitgedroogd
    • wij zouden hebben uitgedroogd
    • jullie zouden hebben uitgedroogd
    • zij zouden hebben uitgedroogd
  • Imperatief

    • jij droog uit
    • jullie droogt uit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitdrogen