Vervoeging van uiteennemen

Onbepaalde wijs (infinitief): uiteennemen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik neem uiteen
    • jij neemt uiteen
    • hij/zij/het neemt uiteen
    • wij nemen uiteen
    • jullie nemen uiteen
    • zij nemen uiteen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik nam uiteen
    • jij nam uiteen
    • hij/zij/het nam uiteen
    • wij namen uiteen
    • jullie namen uiteen
    • zij namen uiteen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uiteengenomen
    • jij hebt uiteengenomen
    • hij/zij/het heeft uiteengenomen
    • wij hebben uiteengenomen
    • jullie hebben uiteengenomen
    • zij hebben uiteengenomen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uiteengenomen
    • jij had uiteengenomen
    • hij/zij/het had uiteengenomen
    • wij hadden uiteengenomen
    • jullie hadden uiteengenomen
    • zij hadden uiteengenomen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uiteennemen
    • jij zult uiteennemen
    • hij/zij/het zal uiteennemen
    • wij zullen uiteennemen
    • jullie zullen uiteennemen
    • zij zullen uiteennemen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uiteengenomen hebben
    • jij zult uiteengenomen hebben
    • hij/zij/het zal uiteengenomen hebben
    • wij zullen uiteengenomen hebben
    • jullie zullen uiteengenomen hebben
    • zij zullen uiteengenomen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uiteennemen
    • jij zou uiteennemen
    • hij/zij/het zou uiteennemen
    • wij zouden uiteennemen
    • jullie zouden uiteennemen
    • zij zouden uiteennemen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uiteengenomen
    • jij zou hebben uiteengenomen
    • hij/zij/het zou hebben uiteengenomen
    • wij zouden hebben uiteengenomen
    • jullie zouden hebben uiteengenomen
    • zij zouden hebben uiteengenomen
  • Imperatief

    • jij neem uiteen
    • jullie neemt uiteen

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uiteennemen