Vervoeging van uitstellen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitstellen
				
				Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stel uit
 - jij stelt uit
 - hij/zij/het stelt uit
 - wij stellen uit
 - jullie stellen uit
 - zij stellen uit
 
Indicativo presente
- yo difiero
 - tú difieres
 - él/ella difiere
 - nosotros diferimos
 - vosotros diferís
 - ellos/ellas difieren
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik stelde uit
 - jij stelde uit
 - hij/zij/het stelde uit
 - wij stelden uit
 - jullie stelden uit
 - zij stelden uit
 
Indefinido
- yo diferí
 - tú diferiste
 - él/ella difirió
 - nosotros diferimos
 - vosotros diferisteis
 - ellos/ellas difirieron
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgesteld
 - jij hebt uitgesteld
 - hij/zij/het heeft uitgesteld
 - wij hebben uitgesteld
 - jullie hebben uitgesteld
 - zij hebben uitgesteld
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he diferido
 - tú has diferido
 - él/ella ha diferido
 - nosotros hemos diferido
 - vosotros habéis diferido
 - ellos/ellas han diferido
 
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgesteld
 - jij had uitgesteld
 - hij/zij/het had uitgesteld
 - wij hadden uitgesteld
 - jullie hadden uitgesteld
 - zij hadden uitgesteld
 
Pluscuamperfecto
- yo había diferido
 - tú habías diferido
 - él/ella había diferido
 - nosotros habíamos diferido
 - vosotros habíais diferido
 - ellos/ellas habían diferido
 
Toekomende tijd I
- ik zal uitstellen
 - jij zult uitstellen
 - hij/zij/het zal uitstellen
 - wij zullen uitstellen
 - jullie zullen uitstellen
 - zij zullen uitstellen
 
Futuro I
- yo diferiré
 - tú diferirás
 - él/ella diferirá
 - nosotros diferiremos
 - vosotros diferiréis
 - ellos/ellas diferirán
 
Toekomende tijd II
- ik zal uitgesteld hebben
 - jij zult uitgesteld hebben
 - hij/zij/het zal uitgesteld hebben
 - wij zullen uitgesteld hebben
 - jullie zullen uitgesteld hebben
 - zij zullen uitgesteld hebben
 
Futuro perfecto
- yo habré diferido
 - tú habrás diferido
 - él/ella habrá diferido
 - nosotros habremos diferido
 - vosotros habréis diferido
 - ellos/ellas habrán diferido
 
Conditionalis I
- ik zou uitstellen
 - jij zou uitstellen
 - hij/zij/het zou uitstellen
 - wij zouden uitstellen
 - jullie zouden uitstellen
 - zij zouden uitstellen
 
Condicional
- yo diferiría
 - tú diferirías
 - él/ella diferiría
 - nosotros diferiríamos
 - vosotros diferiríais
 - ellos/ellas diferirían
 
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgesteld
 - jij zou hebben uitgesteld
 - hij/zij/het zou hebben uitgesteld
 - wij zouden hebben uitgesteld
 - jullie zouden hebben uitgesteld
 - zij zouden hebben uitgesteld
 
Condicional perfecto
- yo habría diferido
 - tú habrías diferido
 - él/ella habría diferido
 - nosotros habríamos diferido
 - vosotros habríais diferido
 - ellos/ellas habrían diferido
 
Imperatief
- jij stel uit
 - jullie stelt uit
 
Imperativo presente
- tú difiere
 - vosotros diferid