Vervoeging van uitstromen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitstromen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het stroomt uit
    • zij stromen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het stroomde uit
    • zij stroomden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft uitgestroomd
    • zij hebben uitgestroomd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had uitgestroomd
    • zij hadden uitgestroomd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal uitstromen
    • zij zult uitstromen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal uitgestroomd hebben
    • zij zult uitgestroomd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal uitstromen
    • zij zullen uitstromen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben uitgestroomd
    • zij zullen hebben uitgestroomd

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitstromen