Vervoeging van uittekenen

Onbepaalde wijs (infinitief): uittekenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik teken uit
    • jij tekent uit
    • hij/zij/het tekent uit
    • wij tekenen uit
    • jullie tekenen uit
    • zij tekenen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik tekende uit
    • jij tekende uit
    • hij/zij/het tekende uit
    • wij tekenden uit
    • jullie tekenden uit
    • zij tekenden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgetekend
    • jij hebt uitgetekend
    • hij/zij/het heeft uitgetekend
    • wij hebben uitgetekend
    • jullie hebben uitgetekend
    • zij hebben uitgetekend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgetekend
    • jij had uitgetekend
    • hij/zij/het had uitgetekend
    • wij hadden uitgetekend
    • jullie hadden uitgetekend
    • zij hadden uitgetekend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uittekenen
    • jij zult uittekenen
    • hij/zij/het zal uittekenen
    • wij zullen uittekenen
    • jullie zullen uittekenen
    • zij zullen uittekenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgetekend hebben
    • jij zult uitgetekend hebben
    • hij/zij/het zal uitgetekend hebben
    • wij zullen uitgetekend hebben
    • jullie zullen uitgetekend hebben
    • zij zullen uitgetekend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uittekenen
    • jij zou uittekenen
    • hij/zij/het zou uittekenen
    • wij zouden uittekenen
    • jullie zouden uittekenen
    • zij zouden uittekenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgetekend
    • jij zou hebben uitgetekend
    • hij/zij/het zou hebben uitgetekend
    • wij zouden hebben uitgetekend
    • jullie zouden hebben uitgetekend
    • zij zouden hebben uitgetekend
  • Imperatief

    • jij teken uit
    • jullie tekent uit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uittekenen