Vervoeging van urbaniseren

Onbepaalde wijs (infinitief): urbaniseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik urbaniseer
    • jij urbaniseert
    • hij/zij/het urbaniseert
    • wij urbaniseren
    • jullie urbaniseren
    • zij urbaniseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik urbaniseerde
    • jij urbaniseerde
    • hij/zij/het urbaniseerde
    • wij urbaniseerden
    • jullie urbaniseerden
    • zij urbaniseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geürbaniseerd
    • jij hebt geürbaniseerd
    • hij/zij/het heeft geürbaniseerd
    • wij hebben geürbaniseerd
    • jullie hebben geürbaniseerd
    • zij hebben geürbaniseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geürbaniseerd
    • jij had geürbaniseerd
    • hij/zij/het had geürbaniseerd
    • wij hadden geürbaniseerd
    • jullie hadden geürbaniseerd
    • zij hadden geürbaniseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal urbaniseren
    • jij zult urbaniseren
    • hij/zij/het zal urbaniseren
    • wij zullen urbaniseren
    • jullie zullen urbaniseren
    • zij zullen urbaniseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geürbaniseerd hebben
    • jij zult geürbaniseerd hebben
    • hij/zij/het zal geürbaniseerd hebben
    • wij zullen geürbaniseerd hebben
    • jullie zullen geürbaniseerd hebben
    • zij zullen geürbaniseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou urbaniseren
    • jij zou urbaniseren
    • hij/zij/het zou urbaniseren
    • wij zouden urbaniseren
    • jullie zouden urbaniseren
    • zij zouden urbaniseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geürbaniseerd
    • jij zou hebben geürbaniseerd
    • hij/zij/het zou hebben geürbaniseerd
    • wij zouden hebben geürbaniseerd
    • jullie zouden hebben geürbaniseerd
    • zij zouden hebben geürbaniseerd
  • Imperatief

    • jij urbaniseer
    • jullie urbaniseert