Vervoeging van usurperen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik usurpeer
    • jij usurpeert
    • hij/zij/het usurpeert
    • wij usurperen
    • jullie usurperen
    • zij usurperen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik usurpeerde
    • jij usurpeerde
    • hij/zij/het usurpeerde
    • wij usurpeerden
    • jullie usurpeerden
    • zij usurpeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geüsurpeerd
    • jij hebt geüsurpeerd
    • hij/zij/het heeft geüsurpeerd
    • wij hebben geüsurpeerd
    • jullie hebben geüsurpeerd
    • zij hebben geüsurpeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geüsurpeerd
    • jij had geüsurpeerd
    • hij/zij/het had geüsurpeerd
    • wij hadden geüsurpeerd
    • jullie hadden geüsurpeerd
    • zij hadden geüsurpeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal usurperen
    • jij zult usurperen
    • hij/zij/het zal usurperen
    • wij zullen usurperen
    • jullie zullen usurperen
    • zij zullen usurperen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geüsurpeerd hebben
    • jij zult geüsurpeerd hebben
    • hij/zij/het zal geüsurpeerd hebben
    • wij zullen geüsurpeerd hebben
    • jullie zullen geüsurpeerd hebben
    • zij zullen geüsurpeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou usurperen
    • jij zou usurperen
    • hij/zij/het zou usurperen
    • wij zouden usurperen
    • jullie zouden usurperen
    • zij zouden usurperen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geüsurpeerd
    • jij zou hebben geüsurpeerd
    • hij/zij/het zou hebben geüsurpeerd
    • wij zouden hebben geüsurpeerd
    • jullie zouden hebben geüsurpeerd
    • zij zouden hebben geüsurpeerd
  • Imperatief

    • jij usurpeer
    • jullie usurpeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van usurperen