Vervoeging van vastliggen

Onbepaalde wijs (infinitief): vastliggen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het ligt vast
    • zij liggen vast
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het lag vast
    • zij lagen vast
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft vastgelegen
    • zij hebben vastgelegen
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had vastgelegen
    • zij hadden vastgelegen
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal vastliggen
    • zij zult vastliggen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal vastgelegen hebben
    • zij zult vastgelegen hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal vastliggen
    • zij zullen vastliggen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben vastgelegen
    • zij zullen hebben vastgelegen

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vastliggen