Vervoeging van verafgoden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verafgood
- jij verafgoodt
- hij/zij/het verafgoodt
- wij verafgoden
- jullie verafgoden
- zij verafgoden
Onvoltooid verleden tijd
- ik verafgoodde
- jij verafgoodde
- hij/zij/het verafgoodde
- wij verafgoodden
- jullie verafgoodden
- zij verafgoodden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verafgood
- jij hebt verafgood
- hij/zij/het heeft verafgood
- wij hebben verafgood
- jullie hebben verafgood
- zij hebben verafgood
Voltooid verleden tijd
- ik had verafgood
- jij had verafgood
- hij/zij/het had verafgood
- wij hadden verafgood
- jullie hadden verafgood
- zij hadden verafgood
Toekomende tijd I
- ik zal verafgoden
- jij zult verafgoden
- hij/zij/het zal verafgoden
- wij zullen verafgoden
- jullie zullen verafgoden
- zij zullen verafgoden
Toekomende tijd II
- ik zal verafgood hebben
- jij zult verafgood hebben
- hij/zij/het zal verafgood hebben
- wij zullen verafgood hebben
- jullie zullen verafgood hebben
- zij zullen verafgood hebben
Conditionalis I
- ik zou verafgoden
- jij zou verafgoden
- hij/zij/het zou verafgoden
- wij zouden verafgoden
- jullie zouden verafgoden
- zij zouden verafgoden
Conditionalis II
- ik zou hebben verafgood
- jij zou hebben verafgood
- hij/zij/het zou hebben verafgood
- wij zouden hebben verafgood
- jullie zouden hebben verafgood
- zij zouden hebben verafgood
Imperatief
- jij verafgood
- jullie verafgoodt