Vervoeging van verdagen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verdaag
    • jij verdaagt
    • hij/zij/het verdaagt
    • wij verdagen
    • jullie verdagen
    • zij verdagen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verdaagde
    • jij verdaagde
    • hij/zij/het verdaagde
    • wij verdaagden
    • jullie verdaagden
    • zij verdaagden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verdaagd
    • jij hebt verdaagd
    • hij/zij/het heeft verdaagd
    • wij hebben verdaagd
    • jullie hebben verdaagd
    • zij hebben verdaagd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verdaagd
    • jij had verdaagd
    • hij/zij/het had verdaagd
    • wij hadden verdaagd
    • jullie hadden verdaagd
    • zij hadden verdaagd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verdagen
    • jij zult verdagen
    • hij/zij/het zal verdagen
    • wij zullen verdagen
    • jullie zullen verdagen
    • zij zullen verdagen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verdaagd hebben
    • jij zult verdaagd hebben
    • hij/zij/het zal verdaagd hebben
    • wij zullen verdaagd hebben
    • jullie zullen verdaagd hebben
    • zij zullen verdaagd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verdagen
    • jij zou verdagen
    • hij/zij/het zou verdagen
    • wij zouden verdagen
    • jullie zouden verdagen
    • zij zouden verdagen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verdaagd
    • jij zou hebben verdaagd
    • hij/zij/het zou hebben verdaagd
    • wij zouden hebben verdaagd
    • jullie zouden hebben verdaagd
    • zij zouden hebben verdaagd
  • Imperatief

    • jij verdaag
    • jullie verdaagt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verdagen