Vervoeging van verdierlijken

Onbepaalde wijs (infinitief): verdierlijken

Vertaling: vertieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdierlijk
  • jij verdierlijkt
  • hij/zij/het verdierlijkt
  • wij verdierlijken
  • jullie verdierlijken
  • zij verdierlijken

Präsens Indikativ

  • ich vertiere
  • du vertierst
  • er/sie/es vertiert
  • wir vertieren
  • ihr vertiert
  • sie vertieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdierlijkte
  • jij verdierlijkte
  • hij/zij/het verdierlijkte
  • wij verdierlijkten
  • jullie verdierlijkten
  • zij verdierlijkten

Präteritum Indikativ

  • ich vertierte
  • du vertiertest
  • er/sie/es vertierte
  • wir vertierten
  • ihr vertiertet
  • sie vertierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdierlijkt
  • jij hebt verdierlijkt
  • hij/zij/het heeft verdierlijkt
  • wij hebben verdierlijkt
  • jullie hebben verdierlijkt
  • zij hebben verdierlijkt

Perfekt Indikativ

  • ich bin vertiert
  • du bist vertiert
  • er/sie/es ist vertiert
  • wir sind vertiert
  • ihr seid vertiert
  • sie sind vertiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdierlijkt
  • jij had verdierlijkt
  • hij/zij/het had verdierlijkt
  • wij hadden verdierlijkt
  • jullie hadden verdierlijkt
  • zij hadden verdierlijkt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich war vertiert
  • du warst vertiert
  • er/sie/es war vertiert
  • wir waren vertiert
  • ihr wart vertiert
  • sie waren vertiert

Toekomende tijd I

  • ik zal verdierlijken
  • jij zult verdierlijken
  • hij/zij/het zal verdierlijken
  • wij zullen verdierlijken
  • jullie zullen verdierlijken
  • zij zullen verdierlijken

Futur I Indikativ

  • ich werde vertieren
  • du wirst vertieren
  • er/sie/es wird vertieren
  • wir werden vertieren
  • ihr werdet vertieren
  • sie werden vertieren

Toekomende tijd II

  • ik zal verdierlijkt hebben
  • jij zult verdierlijkt hebben
  • hij/zij/het zal verdierlijkt hebben
  • wij zullen verdierlijkt hebben
  • jullie zullen verdierlijkt hebben
  • zij zullen verdierlijkt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde vertiert sein
  • du wirst vertiert sein
  • er/sie/es wird vertiert sein
  • wir werden vertiert sein
  • ihr werdet vertiert sein
  • sie werden vertiert sein

Conditionalis I

  • ik zou verdierlijken
  • jij zou verdierlijken
  • hij/zij/het zou verdierlijken
  • wij zouden verdierlijken
  • jullie zouden verdierlijken
  • zij zouden verdierlijken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde vertieren
  • du würdest vertieren
  • er/sie/es würde vertieren
  • wir würden vertieren
  • ihr würdet vertieren
  • sie würden vertieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdierlijkt
  • jij zou hebben verdierlijkt
  • hij/zij/het zou hebben verdierlijkt
  • wij zouden hebben verdierlijkt
  • jullie zouden hebben verdierlijkt
  • zij zouden hebben verdierlijkt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde vertiert sein
  • du würdest vertiert sein
  • er/sie/es würde vertiert sein
  • wir würden vertiert sein
  • ihr würdet vertiert sein
  • sie würden vertiert sein

Imperatief

  • jij verdierlijk
  • jullie verdierlijkt

Imperativ

  • du vertiere
  • ihr vertiert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verdierlijken