Vervoeging van verduidelijken

Onbepaalde wijs (infinitief): verduidelijken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verduidelijk
    • jij verduidelijkt
    • hij/zij/het verduidelijkt
    • wij verduidelijken
    • jullie verduidelijken
    • zij verduidelijken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verduidelijkte
    • jij verduidelijkte
    • hij/zij/het verduidelijkte
    • wij verduidelijkten
    • jullie verduidelijkten
    • zij verduidelijkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verduidelijkt
    • jij hebt verduidelijkt
    • hij/zij/het heeft verduidelijkt
    • wij hebben verduidelijkt
    • jullie hebben verduidelijkt
    • zij hebben verduidelijkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verduidelijkt
    • jij had verduidelijkt
    • hij/zij/het had verduidelijkt
    • wij hadden verduidelijkt
    • jullie hadden verduidelijkt
    • zij hadden verduidelijkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verduidelijken
    • jij zult verduidelijken
    • hij/zij/het zal verduidelijken
    • wij zullen verduidelijken
    • jullie zullen verduidelijken
    • zij zullen verduidelijken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verduidelijkt hebben
    • jij zult verduidelijkt hebben
    • hij/zij/het zal verduidelijkt hebben
    • wij zullen verduidelijkt hebben
    • jullie zullen verduidelijkt hebben
    • zij zullen verduidelijkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verduidelijken
    • jij zou verduidelijken
    • hij/zij/het zou verduidelijken
    • wij zouden verduidelijken
    • jullie zouden verduidelijken
    • zij zouden verduidelijken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verduidelijkt
    • jij zou hebben verduidelijkt
    • hij/zij/het zou hebben verduidelijkt
    • wij zouden hebben verduidelijkt
    • jullie zouden hebben verduidelijkt
    • zij zouden hebben verduidelijkt
  • Imperatief

    • jij verduidelijk
    • jullie verduidelijkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verduidelijken