Vervoeging van verinnerlijken

Onbepaalde wijs (infinitief): verinnerlijken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verinnerlijk
    • jij verinnerlijkt
    • hij/zij/het verinnerlijkt
    • wij verinnerlijken
    • jullie verinnerlijken
    • zij verinnerlijken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verinnerlijkte
    • jij verinnerlijkte
    • hij/zij/het verinnerlijkte
    • wij verinnerlijkten
    • jullie verinnerlijkten
    • zij verinnerlijkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verinnerlijkt
    • jij hebt verinnerlijkt
    • hij/zij/het heeft verinnerlijkt
    • wij hebben verinnerlijkt
    • jullie hebben verinnerlijkt
    • zij hebben verinnerlijkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verinnerlijkt
    • jij had verinnerlijkt
    • hij/zij/het had verinnerlijkt
    • wij hadden verinnerlijkt
    • jullie hadden verinnerlijkt
    • zij hadden verinnerlijkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verinnerlijken
    • jij zult verinnerlijken
    • hij/zij/het zal verinnerlijken
    • wij zullen verinnerlijken
    • jullie zullen verinnerlijken
    • zij zullen verinnerlijken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verinnerlijkt hebben
    • jij zult verinnerlijkt hebben
    • hij/zij/het zal verinnerlijkt hebben
    • wij zullen verinnerlijkt hebben
    • jullie zullen verinnerlijkt hebben
    • zij zullen verinnerlijkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verinnerlijken
    • jij zou verinnerlijken
    • hij/zij/het zou verinnerlijken
    • wij zouden verinnerlijken
    • jullie zouden verinnerlijken
    • zij zouden verinnerlijken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verinnerlijkt
    • jij zou hebben verinnerlijkt
    • hij/zij/het zou hebben verinnerlijkt
    • wij zouden hebben verinnerlijkt
    • jullie zouden hebben verinnerlijkt
    • zij zouden hebben verinnerlijkt
  • Imperatief

    • jij verinnerlijk
    • jullie verinnerlijkt