Vervoeging van verlijden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verlijd
    • jij verlijdt
    • hij/zij/het verlijdt
    • wij verlijden
    • jullie verlijden
    • zij verlijden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verleed
    • jij verleed
    • hij/zij/het verleed
    • wij verleden
    • jullie verleden
    • zij verleden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verleden
    • jij hebt verleden
    • hij/zij/het heeft verleden
    • wij hebben verleden
    • jullie hebben verleden
    • zij hebben verleden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verleden
    • jij had verleden
    • hij/zij/het had verleden
    • wij hadden verleden
    • jullie hadden verleden
    • zij hadden verleden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verlijden
    • jij zult verlijden
    • hij/zij/het zal verlijden
    • wij zullen verlijden
    • jullie zullen verlijden
    • zij zullen verlijden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verleden hebben
    • jij zult verleden hebben
    • hij/zij/het zal verleden hebben
    • wij zullen verleden hebben
    • jullie zullen verleden hebben
    • zij zullen verleden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verlijden
    • jij zou verlijden
    • hij/zij/het zou verlijden
    • wij zouden verlijden
    • jullie zouden verlijden
    • zij zouden verlijden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verleden
    • jij zou hebben verleden
    • hij/zij/het zou hebben verleden
    • wij zouden hebben verleden
    • jullie zouden hebben verleden
    • zij zouden hebben verleden
  • Imperatief

    • jij verlijd
    • jullie verlijdt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verlijden