Vervoeging van vermiljoenen

Onbepaalde wijs (infinitief): vermiljoenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vermiljoen
    • jij vermiljoent
    • hij/zij/het vermiljoent
    • wij vermiljoenen
    • jullie vermiljoenen
    • zij vermiljoenen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vermiljoende
    • jij vermiljoende
    • hij/zij/het vermiljoende
    • wij vermiljoenden
    • jullie vermiljoenden
    • zij vermiljoenden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevermiljoend
    • jij hebt gevermiljoend
    • hij/zij/het heeft gevermiljoend
    • wij hebben gevermiljoend
    • jullie hebben gevermiljoend
    • zij hebben gevermiljoend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevermiljoend
    • jij had gevermiljoend
    • hij/zij/het had gevermiljoend
    • wij hadden gevermiljoend
    • jullie hadden gevermiljoend
    • zij hadden gevermiljoend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vermiljoenen
    • jij zult vermiljoenen
    • hij/zij/het zal vermiljoenen
    • wij zullen vermiljoenen
    • jullie zullen vermiljoenen
    • zij zullen vermiljoenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevermiljoend hebben
    • jij zult gevermiljoend hebben
    • hij/zij/het zal gevermiljoend hebben
    • wij zullen gevermiljoend hebben
    • jullie zullen gevermiljoend hebben
    • zij zullen gevermiljoend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vermiljoenen
    • jij zou vermiljoenen
    • hij/zij/het zou vermiljoenen
    • wij zouden vermiljoenen
    • jullie zouden vermiljoenen
    • zij zouden vermiljoenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevermiljoend
    • jij zou hebben gevermiljoend
    • hij/zij/het zou hebben gevermiljoend
    • wij zouden hebben gevermiljoend
    • jullie zouden hebben gevermiljoend
    • zij zouden hebben gevermiljoend
  • Imperatief

    • jij vermiljoen
    • jullie vermiljoent