Vervoeging van verschepen

Onbepaalde wijs (infinitief): verschepen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verscheep
    • jij verscheept
    • hij/zij/het verscheept
    • wij verschepen
    • jullie verschepen
    • zij verschepen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verscheepte
    • jij verscheepte
    • hij/zij/het verscheepte
    • wij verscheepten
    • jullie verscheepten
    • zij verscheepten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verscheept
    • jij hebt verscheept
    • hij/zij/het heeft verscheept
    • wij hebben verscheept
    • jullie hebben verscheept
    • zij hebben verscheept
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verscheept
    • jij had verscheept
    • hij/zij/het had verscheept
    • wij hadden verscheept
    • jullie hadden verscheept
    • zij hadden verscheept
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verschepen
    • jij zult verschepen
    • hij/zij/het zal verschepen
    • wij zullen verschepen
    • jullie zullen verschepen
    • zij zullen verschepen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verscheept hebben
    • jij zult verscheept hebben
    • hij/zij/het zal verscheept hebben
    • wij zullen verscheept hebben
    • jullie zullen verscheept hebben
    • zij zullen verscheept hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verschepen
    • jij zou verschepen
    • hij/zij/het zou verschepen
    • wij zouden verschepen
    • jullie zouden verschepen
    • zij zouden verschepen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verscheept
    • jij zou hebben verscheept
    • hij/zij/het zou hebben verscheept
    • wij zouden hebben verscheept
    • jullie zouden hebben verscheept
    • zij zouden hebben verscheept
  • Imperatief

    • jij verscheep
    • jullie verscheept

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verschepen