Vervoeging van verslijten

Onbepaalde wijs (infinitief): verslijten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verslijt
    • jij verslijt
    • hij/zij/het verslijt
    • wij verslijten
    • jullie verslijten
    • zij verslijten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik versleet
    • jij versleet
    • hij/zij/het versleet
    • wij versleten
    • jullie versleten
    • zij versleten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb versleten
    • jij hebt versleten
    • hij/zij/het heeft versleten
    • wij hebben versleten
    • jullie hebben versleten
    • zij hebben versleten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had versleten
    • jij had versleten
    • hij/zij/het had versleten
    • wij hadden versleten
    • jullie hadden versleten
    • zij hadden versleten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verslijten
    • jij zult verslijten
    • hij/zij/het zal verslijten
    • wij zullen verslijten
    • jullie zullen verslijten
    • zij zullen verslijten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal versleten hebben
    • jij zult versleten hebben
    • hij/zij/het zal versleten hebben
    • wij zullen versleten hebben
    • jullie zullen versleten hebben
    • zij zullen versleten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verslijten
    • jij zou verslijten
    • hij/zij/het zou verslijten
    • wij zouden verslijten
    • jullie zouden verslijten
    • zij zouden verslijten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben versleten
    • jij zou hebben versleten
    • hij/zij/het zou hebben versleten
    • wij zouden hebben versleten
    • jullie zouden hebben versleten
    • zij zouden hebben versleten
  • Imperatief

    • jij verslijt
    • jullie verslijt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van verslijten