Vervoeging van verstikken

Onbepaalde wijs (infinitief): verstikken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verstik
    • jij verstikt
    • hij/zij/het verstikt
    • wij verstikken
    • jullie verstikken
    • zij verstikken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verstikte
    • jij verstikte
    • hij/zij/het verstikte
    • wij verstikten
    • jullie verstikten
    • zij verstikten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verstikt
    • jij hebt verstikt
    • hij/zij/het heeft verstikt
    • wij hebben verstikt
    • jullie hebben verstikt
    • zij hebben verstikt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verstikt
    • jij had verstikt
    • hij/zij/het had verstikt
    • wij hadden verstikt
    • jullie hadden verstikt
    • zij hadden verstikt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verstikken
    • jij zult verstikken
    • hij/zij/het zal verstikken
    • wij zullen verstikken
    • jullie zullen verstikken
    • zij zullen verstikken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verstikt hebben
    • jij zult verstikt hebben
    • hij/zij/het zal verstikt hebben
    • wij zullen verstikt hebben
    • jullie zullen verstikt hebben
    • zij zullen verstikt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verstikken
    • jij zou verstikken
    • hij/zij/het zou verstikken
    • wij zouden verstikken
    • jullie zouden verstikken
    • zij zouden verstikken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verstikt
    • jij zou hebben verstikt
    • hij/zij/het zou hebben verstikt
    • wij zouden hebben verstikt
    • jullie zouden hebben verstikt
    • zij zouden hebben verstikt
  • Imperatief

    • jij verstik
    • jullie verstikt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verstikken