Vervoeging van verweren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verweer
    • jij verweert
    • hij/zij/het verweert
    • wij verweren
    • jullie verweren
    • zij verweren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verweerde
    • jij verweerde
    • hij/zij/het verweerde
    • wij verweerden
    • jullie verweerden
    • zij verweerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verweerd
    • jij hebt verweerd
    • hij/zij/het heeft verweerd
    • wij hebben verweerd
    • jullie hebben verweerd
    • zij hebben verweerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verweerd
    • jij had verweerd
    • hij/zij/het had verweerd
    • wij hadden verweerd
    • jullie hadden verweerd
    • zij hadden verweerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verweren
    • jij zult verweren
    • hij/zij/het zal verweren
    • wij zullen verweren
    • jullie zullen verweren
    • zij zullen verweren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verweerd hebben
    • jij zult verweerd hebben
    • hij/zij/het zal verweerd hebben
    • wij zullen verweerd hebben
    • jullie zullen verweerd hebben
    • zij zullen verweerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verweren
    • jij zou verweren
    • hij/zij/het zou verweren
    • wij zouden verweren
    • jullie zouden verweren
    • zij zouden verweren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verweerd
    • jij zou hebben verweerd
    • hij/zij/het zou hebben verweerd
    • wij zouden hebben verweerd
    • jullie zouden hebben verweerd
    • zij zouden hebben verweerd
  • Imperatief

    • jij verweer
    • jullie verweert