Vervoeging van verzegelen

Onbepaalde wijs (infinitief): verzegelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verzegel
    • jij verzegelt
    • hij/zij/het verzegelt
    • wij verzegelen
    • jullie verzegelen
    • zij verzegelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verzegelde
    • jij verzegelde
    • hij/zij/het verzegelde
    • wij verzegelden
    • jullie verzegelden
    • zij verzegelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben verzegeld
    • jij bent verzegeld
    • hij/zij/het is verzegeld
    • wij zijn verzegeld
    • jullie zijn verzegeld
    • zij zijn verzegeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was verzegeld
    • jij was verzegeld
    • hij/zij/het was verzegeld
    • wij waren verzegeld
    • jullie waren verzegeld
    • zij waren verzegeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verzegelen
    • jij zult verzegelen
    • hij/zij/het zal verzegelen
    • wij zullen verzegelen
    • jullie zullen verzegelen
    • zij zullen verzegelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verzegeld zijn
    • jij zult verzegeld zijn
    • hij/zij/het zal verzegeld zijn
    • wij zullen verzegeld zijn
    • jullie zullen verzegeld zijn
    • zij zullen verzegeld zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou verzegelen
    • jij zou verzegelen
    • hij/zij/het zou verzegelen
    • wij zouden verzegelen
    • jullie zouden verzegelen
    • zij zouden verzegelen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn verzegeld
    • jij zou zijn verzegeld
    • hij/zij/het zou zijn verzegeld
    • wij zouden zijn verzegeld
    • jullie zouden zijn verzegeld
    • zij zouden zijn verzegeld
  • Imperatief

    • jij verzegel
    • jullie verzegelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verzegelen