Vervoeging van vierkanten

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vierkant
  • jij vierkant
  • hij/zij/het vierkant
  • wij vierkanten
  • jullie vierkanten
  • zij vierkanten

• Onvoltooid verleden tijd

  • ik vierkantte
  • jij vierkantte
  • hij/zij/het vierkantte
  • wij vierkantten
  • jullie vierkantten
  • zij vierkantten

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevierkant
  • jij hebt gevierkant
  • hij/zij/het heeft gevierkant
  • wij hebben gevierkant
  • jullie hebben gevierkant
  • zij hebben gevierkant

• Voltooid verleden tijd

  • ik had gevierkant
  • jij had gevierkant
  • hij/zij/het had gevierkant
  • wij hadden gevierkant
  • jullie hadden gevierkant
  • zij hadden gevierkant

• Toekomende tijd I

  • ik zal vierkanten
  • jij zult vierkanten
  • hij/zij/het zal vierkanten
  • wij zullen vierkanten
  • jullie zullen vierkanten
  • zij zullen vierkanten

• Toekomende tijd II

  • ik zal gevierkant hebben
  • jij zult gevierkant hebben
  • hij/zij/het zal gevierkant hebben
  • wij zullen gevierkant hebben
  • jullie zullen gevierkant hebben
  • zij zullen gevierkant hebben

• Conditionalis I

  • ik zou vierkanten
  • jij zou vierkanten
  • hij/zij/het zou vierkanten
  • wij zouden vierkanten
  • jullie zouden vierkanten
  • zij zouden vierkanten

• Conditionalis II

  • ik zou hebben gevierkant
  • jij zou hebben gevierkant
  • hij/zij/het zou hebben gevierkant
  • wij zouden hebben gevierkant
  • jullie zouden hebben gevierkant
  • zij zouden hebben gevierkant

• Imperatief

  • jij vierkant
  • jullie vierkant