Vervoeging van voorbakken

Onbepaalde wijs (infinitief): voorbakken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bak voor
    • jij bakt voor
    • hij/zij/het bakt voor
    • wij bakken voor
    • jullie bakken voor
    • zij bakken voor
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bakte voor
    • jij bakte voor
    • hij/zij/het bakte voor
    • wij bakten voor
    • jullie bakten voor
    • zij bakten voor
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb voorgebakken
    • jij hebt voorgebakken
    • hij/zij/het heeft voorgebakken
    • wij hebben voorgebakken
    • jullie hebben voorgebakken
    • zij hebben voorgebakken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had voorgebakken
    • jij had voorgebakken
    • hij/zij/het had voorgebakken
    • wij hadden voorgebakken
    • jullie hadden voorgebakken
    • zij hadden voorgebakken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorbakken
    • jij zult voorbakken
    • hij/zij/het zal voorbakken
    • wij zullen voorbakken
    • jullie zullen voorbakken
    • zij zullen voorbakken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorgebakken hebben
    • jij zult voorgebakken hebben
    • hij/zij/het zal voorgebakken hebben
    • wij zullen voorgebakken hebben
    • jullie zullen voorgebakken hebben
    • zij zullen voorgebakken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou voorbakken
    • jij zou voorbakken
    • hij/zij/het zou voorbakken
    • wij zouden voorbakken
    • jullie zouden voorbakken
    • zij zouden voorbakken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben voorgebakken
    • jij zou hebben voorgebakken
    • hij/zij/het zou hebben voorgebakken
    • wij zouden hebben voorgebakken
    • jullie zouden hebben voorgebakken
    • zij zouden hebben voorgebakken
  • Imperatief

    • jij bak voor
    • jullie bakt voor

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorbakken