Vervoeging van voorbehouden

Onbepaalde wijs (infinitief): voorbehouden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik behoud voor
    • jij behoudt voor
    • hij/zij/het behoudt voor
    • wij behouden voor
    • jullie behouden voor
    • zij behouden voor
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik behield voor
    • jij behield voor
    • hij/zij/het behield voor
    • wij behielden voor
    • jullie behielden voor
    • zij behielden voor
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb voorbehouden
    • jij hebt voorbehouden
    • hij/zij/het heeft voorbehouden
    • wij hebben voorbehouden
    • jullie hebben voorbehouden
    • zij hebben voorbehouden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had voorbehouden
    • jij had voorbehouden
    • hij/zij/het had voorbehouden
    • wij hadden voorbehouden
    • jullie hadden voorbehouden
    • zij hadden voorbehouden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorbehouden
    • jij zult voorbehouden
    • hij/zij/het zal voorbehouden
    • wij zullen voorbehouden
    • jullie zullen voorbehouden
    • zij zullen voorbehouden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorbehouden hebben
    • jij zult voorbehouden hebben
    • hij/zij/het zal voorbehouden hebben
    • wij zullen voorbehouden hebben
    • jullie zullen voorbehouden hebben
    • zij zullen voorbehouden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou voorbehouden
    • jij zou voorbehouden
    • hij/zij/het zou voorbehouden
    • wij zouden voorbehouden
    • jullie zouden voorbehouden
    • zij zouden voorbehouden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben voorbehouden
    • jij zou hebben voorbehouden
    • hij/zij/het zou hebben voorbehouden
    • wij zouden hebben voorbehouden
    • jullie zouden hebben voorbehouden
    • zij zouden hebben voorbehouden
  • Imperatief

    • jij behoud voor
    • jullie behoudt voor