Vervoeging van voorverwarmen

Onbepaalde wijs (infinitief): voorverwarmen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verwarm voor
    • jij verwarmt voor
    • hij/zij/het verwarmt voor
    • wij verwarmen voor
    • jullie verwarmen voor
    • zij verwarmen voor
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verwarmde voor
    • jij verwarmde voor
    • hij/zij/het verwarmde voor
    • wij verwarmden voor
    • jullie verwarmden voor
    • zij verwarmden voor
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb voorverwarmd
    • jij hebt voorverwarmd
    • hij/zij/het heeft voorverwarmd
    • wij hebben voorverwarmd
    • jullie hebben voorverwarmd
    • zij hebben voorverwarmd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had voorverwarmd
    • jij had voorverwarmd
    • hij/zij/het had voorverwarmd
    • wij hadden voorverwarmd
    • jullie hadden voorverwarmd
    • zij hadden voorverwarmd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorverwarmen
    • jij zult voorverwarmen
    • hij/zij/het zal voorverwarmen
    • wij zullen voorverwarmen
    • jullie zullen voorverwarmen
    • zij zullen voorverwarmen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorverwarmd hebben
    • jij zult voorverwarmd hebben
    • hij/zij/het zal voorverwarmd hebben
    • wij zullen voorverwarmd hebben
    • jullie zullen voorverwarmd hebben
    • zij zullen voorverwarmd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou voorverwarmen
    • jij zou voorverwarmen
    • hij/zij/het zou voorverwarmen
    • wij zouden voorverwarmen
    • jullie zouden voorverwarmen
    • zij zouden voorverwarmen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben voorverwarmd
    • jij zou hebben voorverwarmd
    • hij/zij/het zou hebben voorverwarmd
    • wij zouden hebben voorverwarmd
    • jullie zouden hebben voorverwarmd
    • zij zouden hebben voorverwarmd
  • Imperatief

    • jij verwarm voor
    • jullie verwarmt voor

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorverwarmen